‘Het duurt te lang’, kreeg ik als antwoord op mijn vraag hoe het met haar ging.
Ik bleef haar enkele seconden zwijgend aankijken. Ik zag Anna, een bewoonster van middelbare leeftijd, ongeveer 1,60 meter lang met een haardos van zwarte en grijze haren waarvan duidelijk te zien was dat de kappersschaar er een tijdje niet doorheen was geweest. Ze knipperde met haar ogen en haar mondhoeken hingen naar beneden. Met een dikke sjaal om haar nek en handen die zij gekruist voor haar borst hield, stond zij anderhalf meter van mij af, leunend tegen de deurpost in de gang. ‘Die rot corona, ze komen mij al niet meer opzoeken en ik mag niet eens mijn eigen boodschappen halen”.  Anna stond te trillen. Was het van de kou? Of van angst en verdriet? Zij voelde zich in ieder geval in de steek gelaten.
Als opbouwwerker ben ik met mijn wijkteam hesje, zichtbaar aanwezig in de wijk en houd ik informele praatjes met bewoners.
Anna, was vóór Corona-tijd een actieve vrijwilligster. Zij deed mee met een vrouwengroep. En bij elke bijeenkomst zorgde zij voor heerlijke hapjes.
Oorspronkelijk komt Anna uit Afghanistan. Daar had zij een zichtbare vijand overleefd. Eenmaal in Nederland hebben zij keihard gewerkt aan de taal en meedoen in het sociale leven. Haar man heeft als vrachtwagenchauffeur zijn gezin financieel kunnen onderhouden. Anna kon rustig ademhalen en werken aan haar oorlogstrauma’s. Met mijn ondersteuning nam zij de tijd om haar weg in de wijk en naar overige bewoners te vinden. Tot dat ‘het elkaar ontmoeten’ zeer beperkt werd en activiteiten niet meer mogelijk waren. In haar thuissituatie kon zij niet meer met veertien personen, waaronder haar drie zoons, schoondochters en kleinkinderen, tegelijk aan tafel. Erger werd het toen ook de activiteiten in het Buurtcentrum wegvielen. Anna werd somber en somberder. Zij kon alleen hoofdschuddend keer op keer zeggen. ‘Ik snap het niet’.
In de tijd van oorlog in mijn  land, zochten familieleden elkaar op om samen te bepalen wat er gedaan zou kunnen worden en hoe dat aangepakt zou moeten worden. Wij maakten dan een plan, spraken mekaar moed in, omhelsden mekaar keer op keer en baden dat wij de nare tijd met z’n allen mochten overleven.
‘Maar nu’. Terwijl ze dat zegt zie ik haar happen naar lucht.
‘Nu mogen wij niet eens meer samen zijn’, zuchtte Anna. Ik zag een traan op haar gezicht als een sneltrein naar haar mondhoeken gaan.
‘De virus, deze onzichtbare vijand wordt mijn dood’.
‘Wacht even Anna, dat wil je toch niet? Je snapt toch ook waarom er afstand gehouden moet worden? En je snapt toch ook waarom het verstandiger is om het contact met je kleinkinderen via facetime te onderhouden?
Anna zuchtte ditmaal heel diep terwijl ze met haar linkerhand een traan wegveegde.
‘Wat ik weet mevrouw Lucia, is dat aandacht, liefde en omhelzing helpt. Het heeft mij en mijn gezin geholpen in oorlogstijd, waarom zou het nu niet kunnen? Waarom duurt het zolang?
Al snikkend stond ze leunend tegen de deurpost. En ineens….

Omarmde zij mij, terwijl zij fluisterde: “Mag ik u omhelzen?’